afb. Onbekend
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 248, 275
|
Het authentieke reliëf was bij de aanvang van de restauratie in 1931-1932 al zwaar gehavend en wat betreft de linker zijde vrijwel onherkenbaar. Zichtbaar was hier de gestalte van een mannelijke figuur, met twee voeten staande op een verweerde kraagsteen. Tussen de vrijwel verweerde voeten was het restant van wat mogelijk de staart van een wezen onder de voeten van de man is geweest. De man droeg een nauwe broek en een lijfrok, waarvan een klein stuk bewaard was. Ook was de afdruk van een brede gordel zichtbaar gebleven. Als enig goed herkenbaar detail was een zwaard zichtbaar, dat achterlangs aan de gordel moet hebben gehangen. De torso en het hoofd van de man was slechts als afdruk in de steen bewaard, waarbij nog wel zichtbaar was dat de man een punthelm moet hebben gedragen. Het rechter deel van het reliëf was beter geconserveerd. Hier was een gekroonde, knielende vrouw bewaard gebleven. De voeten van de vrouw waren niet zichtbaar omdat hier een hondje was gesitueerd, zittend op een kraagsteen in de vorm van een hoofd. De vrouw was gekleed in een lange, wijde mantel. Op het hoofd met lange, uitwaaierende haren droeg zij een goed bewaard gebleven kroon. De vrouw hield de handen gevouwen voor zich; tussen de handen een lang, dun voorwerp dat mogelijk een rozenkrans is geweest. Op de achtergrond zijn twee gestileerde boompjes te zien, dezelfde als uitgebeeld in het vorige reliëf (12) dat de vlucht naar Egypte voorstelt. De duiding van het reliëf is zeker niet eenvoudig. Xavier Smits ziet in 1907 een legende uitgebeeld:
‘Frontaal n°13 vlecht eene legende tusschen het geregeld gevolgde bijbel-verhaal, in het voorgaande gegeven. Eenieder kent de sage, dat de Heilige Familie in de woestijn, die zich tusschen Juda en Egypte uitstrekt, door de trawanten van Herodes dreigde ontdekt te worden. Als nu de soldaten de oase, waarin de Heilige Familie een oogenblik verpoosde, genaderd waren, spreidde een rijk-gebladerde boom zijne takken neder en streek die neer tot den grond. Het Kind was zóó onder het lover verholen en ontkwam aan zijne vervolgers. Dezelfde legende verhaalt ook, dat bij den intocht van het Christus-Kind in Egypte, de afgoden van
| 145 |
|
hunne voetstukken nedervíelen. De beschreven legenden zijn in den frontaalgroep uitgebeeld als volgt: Wat de eerste betreft, zien wij eenen krijger met het zwaard in de hand, die het Kind zoekt (links). Ter rechter rust de kleine Jesus op den schoot zijner Moeder. In de onmiddelijke omgeving van Moeder en Kind staan twee struiken, die de oase aanduiden. Aan de voeten van Maria ligt een duivel, een gedrocht met een wolfskop en een masker. De laatsten hebben zeker betrekking op de tweede legende, die de vernietiging der afgodsbeelden verhaalt, toen de Heilige Familie het land der Pharao’s binnentrok’.129
Smits zag het reliëf dus als een voortzetting van de voorgaande reeks die gebeurtenissen uit het leven van de jonge Christus uitbeeldt. Het is overigens niet uitgesloten dat de figuur ter linker zijde in 1907 nog niet zo sterk was verweerd, en dat meerdere details nog zichtbaar waren. Dit is mogelijk af te leiden uit de tekening die Lambert Hezenmans omstreeks 1880 van het reliëf maakte, waar de krijgsman intact op is afgebeeld. Jan Mosmans wees de verklaring van Smits resoluut af. Hij schreef in 1931:
‘De legende, welke Dr Smits in deze frontaal zag uitgedrukt, lijkt mij niet acceptabel. (-) Een krijgsknecht schijnt inderdaad op de frontaal nog half-verweerd aanwezig. Doch wat een rijk-bebladerde boom zou moeten zijn, is beslist iets anders. Het Kind dat op Maria's schoot zou rusten, is een of ander alsnog moeilijk te determineeren levenloos voorwerp. Wat de vluchtende Maria zou moeten zijn, is eene rijk-gekroonde koninginne, met meerdere haarvlechten. De duivel, die aan Maria's voeten zou liggen, lijkt op een trouw hondje, dat zich tegen de kleed-plooien der koningin drukt’.130
Enkele jaren later, wanneer het reliëf is afgenomen en mogelijk naar zijn aanwijzingen is aangevuld en gekopieerd, schrijft Mosmans:
‘Frontaal No. 13, geplaatst omstreeks 1380, herinnert aan eene politieke gebeurtenis van 1356. Men ziet Hertogin Johanna met saamgeslagen handen, schuchter ter zijde blikkend, vluchten naar de eenige haar toen trouw gebleven stad ’s Hertogen-bosch, die door boomen in den achtergrond wordt aangeduid.
| 146 |
|
Zij leidt een hondje, dat naar heraldieke begrippen ook op haar graftombe als teeken van trouw voorkomt, al vluchtende met zich mee. Als piedestal dient een toegewijde hofdienaar. De Hertogin, gehuwd (1354) met Wenceslaus van Bohemen, (-) had nauwelijks de teugels van het bewind in handen genomen, of de Graaf van Vlaanderen scheurde een deel van het schoone Brabant af. Zij en haar gemaal vloden naar 's Hertogenbosch. De krijger in actie tegenover de hooge vorstin, drukt den aan hare zaak verleenden Bosschen bijstand uit. Met bijzonder krachtig opgeheven heup en armen voert hij een lansstoot naar beneden uit, op het monster van broedertwist en verraad aan zijn voet’.131
Aan de in 1932 geplaatste kopie is inderdaad een monster aan de voeten van de man verschenen, met in de bek de punt van de lans die de man naar beneden drukt. Op de tekening van Hezenmans is geen sprake van een monster. Wel zijn er allerlei opmerkelijke overeenkomsten met de kopie van 1932, zoals de houding van de armen, het maliënkolder, de handschoen, de lijfrok en de gordel. Het is mogelijk dat voor de restauratie een negentiende-eeuws afgietsel is gebruikt, maar ook kan niet worden uitgesloten dat de betreffende tekening model stond. De duiding van de vrouwelijke figuur blijft ook een probleem, zoals ook Kees Peeters al opmerkte:
‘Rechts een gekroonde vrouw, met haar handen te samen, waarover een lint (?) afhangt. Aan haar voeten een hond (?). Op de achtergrond twee bomen (?). Was hier wellicht oorspronkelijk de acclamatie van Maria, gekroond in de hemel uitgebeeld?’132
Het in 1932 door Jos Goossens in Ettringer tufsteen gehakte reliëf zal binnenkort worden vervangen door een nieuwe kopie. | 147 |
| Noten | |
| 129. | Smits 1907, p.156. |
| 130. | Mosmans 1931, p.285. |
| 131. | Mosmans 1935, p.141-142. |
| 132. | Peeters 1985A, p.248. |
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 145-147
|
Het oorspronkelijke zwikreliëf Z13 was bij de aanvang van de restauratie in 1931-1932 al zwaar gehavend en wat betreft de linker zijde vrijwel onherkenbaar. Zichtbaar was hier nog de gestalte van een mannelijke figuur, met twee voeten staande op een verweerde kraagsteen. Tussen de vrijwel verdwenen voeten was het restant van wat mogelijk de staart van een wezen onder de voeten van de man is geweest. De man droeg een nauwe hozen en een lijfrok, waarvan een klein stuk bewaard was. Ook was de afdruk van een brede gordel zichtbaar gebleven. Als enig goed herkenbaar detail was een zwaard zichtbaar, dat achterlangs aan de gordel moet hebben gehangen. De torso en het hoofd van de man was slechts als afdruk in de steen bewaard, waarbij nog wel zichtbaar was dat hij een punthelm moet hebben gedragen. Het rechter deel van het reliëf was beter geconserveerd. Hier was een gekroonde, knielende vrouw bewaard gebleven. De voeten van de vrouw waren niet zichtbaar omdat hier een hondje was gesitueerd, zittend op een kraagsteen in de vorm van een hoofd. De vrouw was gekleed in een lange, wijde mantel. Op het hoofd met lange, uitwaaierende haren droeg zij een goed bewaard gebleven kroon. De vrouw hield de handen gevouwen voor zich; tussen de handen een lang, dun voorwerp dat mogelijk een rozenkrans is geweest. Op de achtergrond zijn twee gestileerde boompjes te zien, dezelfde als uitgebeeld in het vorige reliëf (z12) dat de vlucht naar Egypte voorstelt. De duiding van het reliëf is zeker niet eenvoudig. Smits zag in het reliëf de legende uitgebeeld waarbij de Heilige familie, vluchtend naar Egypte en schuilend in een oase, ontdekt dreigde te worden door soldaten van Herodes. De bomen van de oase zouden met hun takken op miraculeuze wijze het kind verborgen hebben.123 Hij zag het reliëf dus als een voortzetting van de voorgaande reeks die gebeurtenissen uit het leven van de jonge Christus uitbeeldt. Het in deze context weergeven van een gekroonde Maria is bizar en deze verklaring is dan ook niet te handhaven. Het is overigens niet uitgesloten dat de figuur ter linker zijde aan het begin van de twintigste eeuw, toen Smits zijn studie maakte, nog niet zo sterk was verweerd, en dat meerdere details nog zichtbaar waren. Dit is ook af te leiden uit de schets die de gebroeders Donkers in 1853 maakten en een tekening die Lambert Hezenmans omstreeks 1880 van het reliëf maakte. Op beide tekeningen is de krijgsman links intact afgebeeld. Mosmans wees de verklaring van Smits resoluut af. Hij lanceert in 1935 de sindsdien vaak aangehaalde duiding van het reliëf als de Brabantse hertogin Johanna met een krijger, herinnerend “aan eene politieke gebeurtenis van 1356”.124 De krijger beschrijft hij plotseling gedetailleerd: “met bijzonder krachtig opgeheven heup en armen voert hij een lansstoot naar beneden uit, op het monster van broedertwist en verraad aan zijn voet”. Aan de in 1932 geplaatste kopie is inderdaad een monster aan de voeten van de man verschenen, met in de bek de punt van de lans die de man naar beneden drukt. Noch op de tekening van de gebroeders Donkers, noch op die van Hezenmans is sprake van een monster. Wel zijn er allerlei opmerkelijke overeenkomsten met de kopie van 1932, zoals de houding van de armen, het maliënkolder, de handschoen, de lijfrok en de gordel. Het is mogelijk dat voor de restauratie (en de duiding van Mosmans) een niet bewaard negentiende-eeuws afgietsel is gebruikt.125 De interpretatie van de vrouwelijke figuur blijft een probleem. | 119 |
|
Peeters suggereert dat wellicht oorspronkelijk de acclamatie van Maria, gekroond in de hemel was uitgebeeld, maar dit is alleen al door de bomen en het dier niet waarschijnlijk.126 De krijger laat zich dan ook niet verklaren. Cruciaal voor de duiding van de vrouw is de vraag of er aan haar voeten een katachtig monster of een trouw hondje is uitgebeeld. De duiding als hertogin Johanna is op zich interessant omdat zij zichzelf graag vergeleek met een panter en zich in 1385 zelfs al een panter liet uitbeelden. Het beest zou de panter kunnen verbeelden. Maar de hertogin werd nooit gekroond weergegeven en de koppeling van de rest van de reliëfreeks aan gebeurtenissen uit de stadsgeschiedenis, zoals Mosmans zo graag wilde, is zo onwaarschijnlijk en geforceerd dat het niet eens hoeft te worden weerlegd. Hoewel de straalkapellen met de bouwsculptuur tijdens de regenperiode van Johanna als hertogin van Brabant (van 1355 tot 1404) zijn gebouwd, lijkt het niet erg waarschijnlijk dat zij hier aan de Sint-Jan is vereeuwigd. | 120 |
| Noten | |
| 123. | Smits 1907, 156. |
| 124. | Mosmans 1935, 141-142. |
| 125. | De in 1932 door Jos Goossens in gehakte kopie is recent vervangen door een nieuw reliëf. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 119-120
| 1931 |
Jan MosmansFrontalen langs de facetten der straalkapellen (No. 13)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 285-286 |
|
| 1935 |
Jan MosmansIconografie van het choor en de straalkapellen der St. Jan te 's-Hertogenbosch's-Hertogenbosch 1185-1935 ('s Hertogenbosch 1935) 141 (No. 13), 144 |
A.M. Koldeweij, In Buscoducis : Bijdragen (1990) 365
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 119-120
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 145-147
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 248, 275 (afb. 189-190)
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 156